This paper advances ways in which the understandings of “nature” and “creation” can be seen to overlap through specialized relations between humans and their environment. The hope of redemption of nature, united with evidences of grace in the advancements of science, can become helpful guides toward a theological interpretation of technology and the emerging character of human relations with nature.

English description: We live in a time where the old mechanisms of order have lost their grip on society, leading to numerous infractions and confrontations. In this religious-philosophical study, Kurt Wuchterl develops an epistemic perception of contingency that re-interprets the tense relationship between natural sciences and religion. Contingency always includes the "option of being different," which exacerbates pivotal problems such as chance, chaos, and unavailability. If we as individuals are not able to cope with these contingencies, we encounter the (...) edge of reason; acknowledging this edge, however, poses the question of the otherness of reason. German text. German description: Wir leben in einer Zeit, in der die alten Ordnungsgaranten ihre Orientierungskraft verloren und die Ordnungsbrueche zu vielfaltigen Konfrontationen gefuehrt haben. Kurt Wuchterl entwickelt in seiner religionsphilosophischen Studie einen epistemischen Kontingenzbegriff, mit dem das gespannte Verhaltnis der Naturwissenschaft zur Religion eine neue Deutung erfahrt.Kontingenz beinhaltet immer die Moglichkeit des Anders-sein-konnens. Und damit stellen sich zentrale Probleme wie Zufall, Chaos und Unverfuegbarkeit in verscharfter Form. Wenn es uns als Individuen nicht gelingt, diese Kontingenzen zu bewaltigen, wird die Grenze der Vernunft erreicht. Mit deren Anerkennung aber stellt sich die Frage nach dem Anderen der Vernunft. Wird dies als Chiffre des Religiosen interpretiert, zeigt sich dahinter nicht das Nichts, sondern eben gerade: ein ganz Anderes. In der Kontingenzbegegnung, wie diese Moglichkeit bezeichnet wird, scheiden sich die Geister; ihre Unbestimmtheit ist der Tribut an unsere Endlichkeit. (shrink)

Der Mathematiker Kurt Gödel hat über einen Zeitraum von 22 Jahren philosophische Bemerkungen, die so genannten Maximen Philosophie, niedergeschrieben. Sie sind in 15 Notizbüchern in der Kurzschrift Gabelsberger überliefert. Das erste Notizheft enthält allgemeine philosophische Überlegungen, die Hefte zwei und drei bestehen aus Gödels Individualethik. Die dann folgenden Notizbücher machen deutlich, dass Gödel eine Wissenschaftsphilosophie entworfen hat, in der er seine Erörterungen zu Physik, Psychologie, Biologie, Mathematik, Sprache, Theologie und Geschichte in den Kontext einer Metaphysik stellt.Erstmals wird nun an (...) der Kurt-Gödel-Forschungsstelle der Berlin-Brandenburgischen Akademie der Wissenschaften eine vollständige, historisch-kritische Edition von Gödels philosophischen Notizbüchern vorbereitet. Im Rahmen dieser Edition erscheint jährlich ein Band. Band 1, von Gödel mit ›Philosophie I Max 0‹ betitelt, umfasst philosophische Überlegungen Gödels sowie anderer für ihn bedeutender Autoren, die er an den Anfang seines philosophischen Gesamtprojektes gestellt hat. Die Einleitung der Herausgeberin Eva-Maria Engelen bietet einen Überblick über das Korpus. (shrink)

De kennis van de "werkelijkheid", die zich achter den dichten nevel van veelzinnige woorden verbergt, is op het gebied der massa-psychologie wel heel moeilijk toegankelijk. Dit blijkt duidelijk uit de heerschende theorieën, inzonderheid de pessimistische theorieën van de laatste halve eeuw, over den zoogenaamd noodlottigen invloed van het saamhoorigheidsgevoel op het oordeel van de, in zulk een gevoel vereenigde, menschen. De meeste der opvattingen, die thans over de mogelijkheden en de onontbeerlijkheid der politieke propaganda worden verkondigd, passen in hetzelfde kader (...) van onklare, overdreven angstvoorstellingen betreffende de verstandelijke tekortkomingen van den mensch in de massa. Het nuchtere onderzoek, dat op de vaststelling van verifieerbare feiten is gericht, dient zich te hoeden voor de vele fouten, die vooral op het gebied der massa-psychologie plegen te worden gemaakt. Het dient zich voornamelijk bewust te zijn, dat het gevaar eener ongegronde veralgemeening hier bijzonder groot is. We zien "dè massa" niet, zelfs niet, wanneer we menschenmenigten vóór ons zien. We willen immers doordringen tot de onzichtbare gevoelens, waarvan we niet kunnen weten, in hoeverre en in welken graad ze zich van de menschen, die we zien, hebben meester gemaakt! Inderdaad zijn we dan ook niet in staat, de "massa" psychologisch te onderzoeken, maar wel afzonderlijke individuen, zij het dan ook vele individuen. Daarbij komt nog, dat de in dit verband voor de geestelijke processen gebezigde woorden zoo vaag onmogelijk zijn. We kennen bij voorbeeld zeer weinig nauwkeurige bijzonderheden, wanneer we de "meening" van een mensch "vaststellen". Want de "meening" is ook voor den enkelen mensch een min of meer vaag begrip. En voor de "openbare meening" geldt dit in het bijzonder. Voorzichtig te werk gaande, kunnen we evenwel voldoende en betrouwbare waarnemings-resultaten op dit terrein te bereiken, wanneer we door den woordnevel heendringen. Zulke resultaten worden bij voorbeeld verkregen door de waarneming van het gedrag van krantenlezers in verband met pogingen tot beïnvloeding der meening door censuur, door misleiding en andere "propaganda"-middelen. Het gedrag der krantenlezers schijnt ons veelal vol tegenstrijdigheid, maar geeft den deskundige toch een bruikbaar en scherp-omlijnd beeld van onbewuste neigingen en behoeften. Overschat wordt in den regel het aantal menschen, dat tot blinde daden van zoogenaamde massahartstocht wordt opgezweept. Het nuchtere onderzoek van de feiten toont aan, dat de meerderheid slechts de rol van radelooze en hulpelooze toeschouwster speelt, een toeschouwster, die in den grond der zaak vreedzaam en verdraagzaam is. Het gedrag der meerderheid wordt in zulke gevallen bepaald door dwang en intimidatie. De problemen der massa-psychologie, die nog niet zijn onderzocht, liggen dan ook hoofdzakelijk op dit gebied. Voornamelijk dient de werking van dwang en intimidatie -- de "moreele" en de gewelddadige intimidatie -- te worden onderzocht en haar invloed op de achteraf gevormde meening der meerderheden, die zich in radelooze gelatenheid in hun lot hebben geschikt. De door gewelddadige minderheden uitgeoefende dwang en intimidatie zijn altijd en overal de oorzaken van de ontstellende ontaardingsverschijnselen van het saamhoorigheidsgevoel, die op rekening van de "massa" worden gesteld. (shrink)

This collection consists of a two-part Introduction by the editors Martha Nussbaum and Amelie O. Rorty ; nineteen articles, mostly published here for the first time, by M. F. Burnyeat, Nussbaum and Hilary Putnam, S. Marc Cohen, Jennifer Whiting, Michael Frede, K. V. Wilkes, Alan Code and Julius Moravcsik, G. E. R. Lloyd, Charlotte Witt, Gareth B. Matthews, Richard Sorabji, Cynthia Freeland, Malcolm Schofield, Dorothea Frede, Julia Annas, Franz Brentano, L. A. Kosman, Charles Kahn, and Henry S. Richardson ; (...) an extremely useful Bibliography of works cited in these twenty chapters with important additions; an Index Locorum; and a Name Index. (shrink)

This is an important volume for rounding out our understanding of the origins and dimensions of the logical empiricist project. While the existence of a Berlin wing of logical empiricism—personified principally in Hans Reichenbach and Carl G. Hempel—has been well known, in the recent reappraisal literature the spotlight has been firmly on the Vienna Circle. [...] The essays give an expansive sense of the German-Berlin context of the work of not only Reichenbach and Hempel but also their philosophical colleagues (...) class='Hi'>Kurt Grelling, Walter Dubislav, and Paul Oppenheim, their philosophical mentors and influences including Leonard Nelson and the Friesian School and Ernst Cassirer, their scientific and mathematical influences including Albert Einstein, David Hilbert, and Bertrand Russell, as well as their scientific colleagues such as Kurt Lewin and Wolfgang Köhler. (shrink)

Gegenstandes des Aufsatzes ist die gegenseitige Beeinflussung und Bezugnahme von Rudolf Carnap und Kurt Gödel in ihren jeweiligen Selbstzeugnissen während der 20er- bis 40er-Jahre des 20. Jahrhunderts. Der Vergleicht bestätigt die bisherige Forschung, der zufolge Carnap auf Gödels Arbeiten der Jahre 1930 und 1931 einigen Einfluss hatte. Er zeigt darüber hinaus, dass die beiden sich größtenteils als mathematische Logiker wahrgenommen und rezipiert haben. Nach allem, was wir bisher wissen, bleibt das so hinsichtlich Carnaps Wertschätzung für Gödels Denken. Gödel wendet (...) sich hingegen Carnap ab 1934 auch als einem philosophischen Denker zu, dessen Philosophie eine gewisse Nähe zu der von Gottfried Wilhelm Leibniz aufweist, aber anders als letztere, von Gödel kritisch gesehen wird. (shrink)

Drawing upon the example of Tucholsky's 1927 Pyrenäenbuch [Book of the Pyrenees], the paper inquires into the possibilities of disciplinary competences and methodology-driven interpretations in the field of cultural studies. It asks whether in the case of the Pyrenäenbuch , the combination strategies of text and photography necessarily predetermine the interpretation, or whether there are other competitive horizons of interpretation beyond this wellestablished theoretical topos of media studies. If it is read in the context of Arnold Gehlen's 1927 Reflexionen über (...) Gewohnheit [Reflections on habit] and Walter Benjamin's Kunstwerkessay , Tucholsky's Reisebuch [Book/journal of voyages] presents itself as an contemporary reading of Kierkegaard and thus as a systematic discussion of medial usages and practices under the sign of repetition. German Der Aufsatz fragt am Beispiel von Tucholskys Pyrenäenbuch von 1927 nach den Möglichkeiten disziplinärer Zuständigkeiten und methodisch gesteuerter Interpretationen im Feld der Kulturwissenschaft. Gibt im Falle des Pyrenäenbuchs die aus Sicht der Medienwissenschaft avancierte Kombinatorik von Text und Photographie die Auslegung vor oder lässt sich jenseits dieser etablierten medienwissenschaftlichen Theorie-Topik dem Text selbst noch ein anderer konkurrenzfähiger Auslegungshorizont abgewinnen? Gelesen im Umfeld von Arnold Gehlens Reflexionen über Gewohnheit (1927) und Walter Benjamins Kunstwerk -Aufsatz wird Tucholskys Reisebuch lesbar als aktualisierte Kierkegaard-Lektüre und damit als systematische Abhandlung über mediale Gebrauchsweisen und Praktiken im Zeichen der Wiederholung. (shrink)

Part I: The Life of Cognitive Science:. William Bechtel, Adele Abrahamsen, and George Graham. Part II: Areas of Study in Cognitive Science:. 1. Analogy: Dedre Gentner. 2. Animal Cognition: Herbert L. Roitblat. 3. Attention: A.H.C. Van Der Heijden. 4. Brain Mapping: Jennifer Mundale. 5. Cognitive Anthropology: Charles W. Nuckolls. 6. Cognitive and Linguistic Development: Adele Abrahamsen. 7. Conceptual Change: Nancy J. Nersessian. 8. Conceptual Organization: Douglas Medin and Sandra R. Waxman. 9. Consciousness: Owen Flanagan. 10. Decision Making: J. Frank Yates (...) and Paul A. Estin. 11. Emotions: Paul E. Griffiths. 12. Imagery and Spatial Representation: Rita E. Anderson. 13. Language Evolution and Neuromechanisms: Terrence W. Deacon. 14. Language Processing: Kathryn Bock and Susan M. Garnsey. 15. Linguistics Theory: D. Terence Langendoen. 16. Machine Learning: Paul Thagard. 17. Memory: Henry L. Roediger III and Lyn M. Goff. 18. Perception: Cees Van Leeuwen. 19. Perception: Color: Austen Clark. 20. Problem Solving: Kevin Dunbar. 21. Reasoning: Lance J. Rips. 22. Social Cognition: Alan J. Lambert and Alison L. Chasteen. 23. Unconscious Intelligence: Rhianon Allen and Arthur S. Reber. 24. Understanding Texts: Art Graesser and Pam Tipping. 25. Word Meaning: Barbara C. Malt. Part III: Methodologies of Cognitive Science:. 26. Artificial Intelligence: Ron Sun. 27. Behavioral Experimentation: Alexander Pollatsek and Keith Rayner. 28. Cognitive Ethology: Marc Bekoff. 29. Deficits and Pathologies: Christopher D. Frith. 30. Ethnomethodology: Barry Saferstein. 31. Functional Analysis: Brian Macwhinney. 32. Neuroimaging: Randy L. Buckner and Steven E. Petersen. 33. Protocal Analysis: K. Anders Ericsson. 34. Single Neuron Electrophysiology: B. E. Stein, M.T. Wallace, and T.R. Stanford. 35. Structural Analysis: Robert Frank. Part IV: Stances in Cognitive Science:. 36. Case-based Reasoning: David B. Leake. 37. Cognitive Linguistics: Michael Tomasello. 38. Connectionism, Artificial Life, and Dynamical Systems: Jeffrey L. Elman. 39. Embodied, Situated, and Distributed Cognition: Andy Clark. 40. Mediated Action: James V. Wertsch. 41. Neurobiological Modeling: P. Read Montague and Peter Dayan. 42. Production Systems: Christian D. Schunn and David Klahr. Part V: Controversies in Cognitive Science:. 43. The Binding Problem: Valerie Gray Hardcastle. 44. Heuristics and Satisficing: Robert C. Richardson. 45. Innate Knowledge: Barbara Landau. 46. Innateness and Emergentism: Elizabeth Bates, Jeffrey L. Elman, Mark H. Johnson, Annette Karmiloff-Smith, Domenico Parisi, and Kim Plunkett. 47. Intentionality: Gilbert Harman. 48. Levels of Explanation and Cognition Architectures: Robert N. McCauley. 49. Modularity: Irene Appelbaum. 50. Representation and Computation: Robert S. Stufflebeam. 51. Representations: Dorrit Billman. 52. Rules: Terence Horgan and John Tienson. 53. Stage Theories Refuted: Donald G. Mackay. Part VI: Cognitive Science in the Real World:. 54. Education: John T. Bruer. 55. Ethics: Mark L. Johnson. 56. Everyday Life Environments: Alex Kirlik. 57. Institutions and Economics: Douglass C. North. 58. Legal Reasoning: Edwina L. Rissland. 59. Mental Retardation: Norman W. Bray, Kevin D. Reilly, Lisa F. Huffman, Lisa A. Grupe, Mark F. Villa, Kathryn L. Fletcher, and Vivek Anumolu. 60. Science: William F. Brewer and Punyashloke Mishra. Selective Biographies of Major Contributors to Cognitive Science: William Bechtel and Tadeusz Zawidzki. (shrink)

In this paper, I argue that sufficientarian principles are indispensable in the set of principles that have bearing on issues in distributive ethics. I provide two arguments in favor of this claim. First, I argue that sufficientarianism is the only framework that allows us to appropriately analyze what sort of obligations we have toward individuals who are badly off due to their own faults and choices. Second, I argue that sufficientarianism is the only theory that provides an adequate framework for (...) thinking about the desperately badly off. (shrink)

The orthodox view of proper names, Millianism, provides a very simple and elegant explanation of the semantic contribution of referential uses of names–names that occur as bare singulars and as the argument of a predicate. However, one problem for Millianism is that it cannot explain the semantic contribution of predicative uses of names. In recent years, an alternative view, so-called the-predicativism, has become increasingly popular. According to the-predicativists, names are uniformly count nouns. This straightforwardly explains why names can be used (...) predicatively, but is prima facie less congenial to an analysis of referential uses. To address this issue, the-predicativists argue that referential names are in fact complex determiner phrases consisting of a covert definite determiner and a count noun—and so, a referential name is a definite description. In this paper, I will argue that despite the appearance of increased theoretical complexity, the view that names are ambiguous between predicative and referential types is in fact superior to the unitary the-predicativist view. However, I will also argue that to see why this ambiguity view is better, we need to give up the standard Millian analysis. Consequently, I will first propose an alternative analysis of referential names that retains the virtues of Millianism, but provides an important explanatory connection to the predicative uses. Once this analysis of names is adopted, the explanation for why names are systematically ambiguous between referential and predicative types is both simple and elegant. Second, I will argue that the-predicativism has the appearance of being simpler than an ambiguity view, but is in fact unable to account for certain key properties of referential names without making ad hoc stipulations. (shrink)

This article analyzes approaches to nondeterminacy that suggest that one can make justified choices when primary criteria fail to fully determine a best alternative by introducing a secondary criterion. It is shown that these approaches risk violating Basic Contraction Consistency. Some ways of adjusting two-step models in order to protect against this are addressed, and it is suggested that proponents of two-step models should adopt formal conditions which qualify what counts as a permissible secondary criterion that resemble supervaluationist conditions that (...) qualify what counts as admissible precisifications of vague terms. (shrink)

MILLIANISM and DESCRIPTIVISM are without question the two most prominent views with respect to the semantics of proper names. However, debates between MILLIANS and DESCRIPTIVISTS have tended to focus on a fairly narrow set of linguistic data and an equally narrow set of problems, mainly how to solve with Frege's puzzle and how to guarantee rigidity. In this article, the author focuses on a set of data that has been given less attention in these debates—namely, so-called predicative uses, bound uses, (...) and shifted uses of names. The author first shows that these data points seem to favor a DESCRIPTIVIST view over a MILLIAN view, but the author then introduces an alternative view of names that not only provides a simple and elegant way of dealing with the data, but also retains rigidity without becoming subject to the problems raised by Frege's puzzle. This is the view that names are variables, also called VARIABILISM. (shrink)

Todd (2016) proposes an analysis of future-directed sentences, in particular sentences of the form 'will(φ)', that is based on the classic Russellian analysis of definite descriptions. Todd's analysis is supposed to vindicate the claim that the future is metaphysically open while retaining a simple Ockhamist semantics of future contingents and the principles of classical logic, i.e. bivalence and the law of excluded middle. Consequently, an open futurist can straightforwardly retain classical logic without appeal to supervaluations, determinacy operators, or any further (...) controversial semantical or metaphysical complication. In this paper, we will show that this quasi-Russellian analysis of 'will' both lacks linguistic motivation and faces a variety of significant problems. In particular, we show that the standard arguments for Russell's treatment of definite descriptions fail to apply to statements of the form 'will(φ)'. (shrink)

The possibility of enhancing human abilities often raises public concern about equality and social impact. This chapter aims at one particular group of technologies, cognitive enhancement, and one particular fear, that enhancement will create social divisions and possibly expanding inequalities. The chapter argues that cognitive enhancements could offer significant social and economic benefits. The basic forms of internal cognitive enhancement technologies foreseen today are pharmacological modifications, genetic interventions, transcranial magnetic stimulation, and neural implants. Cognitive enhancements can influence the economy through (...) reduction of losses, individual economic benefits, and society‐wide benefits. The strongest objection to the introduction of any enhancement technology is that it will create inequality, injustice, and unfairness. While there are clear economic and social benefits to cognitive enhancement, there exist anumber of obstacles to its development and use. One obstacle is the present system for licensing drugs and medical treatments. (shrink)

Perceptual processes differ from cognitive, this paper argues, in functioning to be causally controlled by proximal stimuli, and being modular, at least in a modest sense that excludes their being isotropic in Jerry Fodor's sense. This claim agrees with such theorists as Jacob Beck and Ben Phillips that a function of stimulus-control is needed for perceptual status. In support of this necessity claim, I argue, inter alia, that E.J. Green's recent architectural account misclassifies processes deploying knowledge of grammar as perceptual. (...) _Pace_ Beck and Phillips, however, I argue a function of stimulus-control is insufficient for perceptual as opposed to cognitive status. One consideration in favour of such insufficiency, noted but (I argue) not convincingly rebutted by these theorists, concerns perpetually grounded demonstrative thought. Two other considerations trade on the fact that a function of stimulus-control can arise not from blind nature but intentional design or social institutions, where so-functioning processes may but need not be perceptual. I offer two cases where such processes are cognitive, viz. skilful play-by-play announcing of ongoing events, and voluntary visualizing of ongoing events under the guidance of apt play-by-play announcements, dubbed announcement-driven visualizing (ADV). The cognitive status of these three diverse phenomena cannot be explained by an absence of a perception-like representational format or content (for ADV has such) or by a presence of personal-level mental states causally mediating between stimuli and outputs (for perception has such). A bettter explanation invokes, I argue, the non-modular character of the generating process. (shrink)

A notorious problem that has recently received increased attention in axiology, normative theory and population ethics is the apparent ubiquity of what can be generally called nondeterminacy. This paper illustrates how nondeterminacy can spawn cyclical rankings. So, accepting that practical reasons can admit of nondeterminacy challenges the widely held idea that ‘better than’ is transitive. As a result, standard approaches to rational choice under nondeterminacy fail to be action-guiding, since in some situations all options are dominated, that is, impermissible according (...) to standard rational choice criteria. (shrink)

Parker’s article is a welcome attempt to address the importance of environmental sustainability in the realm of clinical ethics.1 We support the recent movement to seriously consider the environmental impact of healthcare institutions in bioethics.2 3 Still, we find two partly linked weaknesses of Parker’s analysis and guideline suggestion. These relate to a need in ‘green’ bioethics to see beyond the normal healthcare ethical focus on health-related values related to individual patients, and to primarily adopt institutional ways of framing central (...) decision problems. Traditional bioethics applies a restricted scope of values to assess clinical decisions: primarily health-related patient well-being (including life) and patient autonomy. If a decision improves (or, as in Parker’s inhaler case, maintains) a patient’s health-related well-being, this supports it. However, if a decision improves a patient’s non health-related well-being, say, winning a beauty contest or securing a job by having cosmetic surgery, it is not supported. And so on. This idea of healthcare as, in Michael Walzer’s classic terminology, a separate ‘sphere of justice’ has two interrelated limitations: it reflects a bias towards individual patients over other people, and it restricts the scope of values allowed to influence healthcare ethical judgements. These limitations appear once we see that the issue addressed by Parker can be framed either as prescription decisions taken by individual doctors against the background of …. (shrink)

How should one understand comparisons in which neither of two alternatives is at least as good as the other? Much recent literature on comparability problems focuses on what the appropriate explanation of the phenomenon is. Is it due to vagueness or the possibility of non-conventional comparative relations such as parity? This paper argues that the discussions on how to best explain comparability problems has reached an impasse at which it is hard to make any progress. To advance the discussion we (...) suggest a new classification of comparability problems that focuses on the problems they cause for practical reasoning. (shrink)

Lifetime quality-adjusted life-year (QALY) prioritarianism has recently been defended as a reasonable specification of the prioritarian view that benefits to the worse off should be given priority in health-related priority setting. This paper argues against this view with reference to how it relies on implausible assumptions. By referring to lifetime QALY as the basis for judgments about who is worse off lifetime QALY prioritarianism relies on assumptions of strict additivity, atomism and intertemporal separability of sublifetime attributes. These assumptions entail that (...) a health state at some period in time contributes with the same amount to how well off someone is regardless of intrapersonal and interpersonal distributions of health states. The paper argues that this is implausible and that prioritarians should take both intrapersonal and interpersonal distributions of goods into account when they establish who is worse off. They should therefore not accept that lifetime QALY is a reasonable ground for ascribing priority and reject lifetime QALY prioritarianism. (shrink)

A notorious debate in the ethics of healthcare rationing concerns whether to address rationing decisions with substantial principles or with a procedural approach. One major argument in favour of procedural approaches is that substantial principles are indeterminate so that we can reasonably disagree about how to apply them. To deal with indeterminacy, we need a just decision process. In this paper I argue that it is a mistake to abandon substantial principles just because they are indeterminate. It is true that (...) reasonable substantial principles designed to deal with healthcare rationing can be expected to be indeterminate. Yet, the indeterminacy is only partial. In some situations we can fully determine what to do in light of the principles, in some situations we cannot. The conclusion to draw from this fact is not that we need to develop procedural approaches to healthcare rationing, but rather that we need a more complex theory in which both substantial principles and procedural approaches are needed. (shrink)

It has been reported as an ethical problem within prehospital emergency care that ambulance professionals administer physiologically futile cardiopulmonary resuscitation (CPR) to patients having suffered cardiac arrest to benefit significant others. At the same time it is argued that, under certain circumstances, this is an acceptable moral practice by signalling that everything possible has been done, and enabling the grief of significant others to be properly addressed. Even more general moral reasons have been used to morally legitimize the use of (...) futile CPR: That significant others are a type of patient with medical or care needs that should be addressed, that the interest of significant others should be weighed into what to do and given an equal standing together with patient interests, and that significant others could be benefited by care professionals unless it goes against the explicit wants of the patient. In this article we explore these arguments and argue that the support for providing physiologically futile CPR in the prehospital context fails. Instead, the strategy of ambulance professionals in the case of a sudden death should be to focus on the relevant care needs of the significant others and provide support, arrange for a peaceful environment and administer acute grief counselling at the scene, which might call for a developed competency within this field. (shrink)

This paper argues that decision problems and money-pump arguments should not be a deciding factor against accepting non-transitive better than relations. If the reasons to accept normative standpoints that entail a non-transitive better than relation are compelling enough, we ought to revise our decision method rather than the normative standpoints. The paper introduces the most common argument in favor of non-transitive better than relations. It then illustrates that there are different ways to reconceptualize rational choice so that rational choice is (...) possible also when the relevant better than relation is non-transitive. (shrink)

How should scarce health-related resources be allocated? This paper argues that values that apply to these decisions fail to always fully determine what we should do. Health maximization and allocation-according-to-need are suggested as two values that should be part of a general theory of how to allocate health-related resources. The “small improvement argument” is used to argue that it is implausible that one alternative is always better, worse, or equal to another alternative with respect to these values. Approaches that rely (...) on these values are thus incomplete. To deal with this, it is suggested that we ought to use incomplete theories in a two-step process. Such a process first discards ineligible alternatives, and, second, uses reasons grounded in collective commitments to identify a unique, best alternative in the remaining set. (shrink)

This article offers a discussion of the connection between technology and values and, specifically, I take a closer look at ethically sound design. In order to bring the discussion into a concrete context, the theory of Value Sensitive Design (VSD) will be the focus point. To illustrate my argument concerning design ethics, the discussion involves a case study of an augmented window, designed by the VSD Research Lab, which has turned out to be a potentially surveillance-enabling technology. I call attention (...) to a “positivist problem” that has to do with the connection between the design context and the use context, which VSD seems to presuppose, and I argue that it is necessary to clearly distinguish between the two, since the designers’ intentions do not always correspond with the users’ practice; in fact, the relation between design and use is very complex and principally unpredictable. Thus, a design theory must accept that foresight is limited to anticipation rather than prediction. To overcome the positivist problem, I suggest a phenomenological approach to technology inspired by Don Ihde’s concept of multistability. This argument, which is general in nature and thus applies to any theory of design ethics, is intended as a constructive criticism, which can hopefully contribute to the further development of design ethics. (shrink)

That wonder is educationally important will strike many people as obvious. And in a way it is obvious, because being capable of experiencing wonder implies an openness to experience and seems naturally allied to intrinsic educational motivation, an eagerness to inquire, a desire to understand, and also to a willingness to suspend judgement and bracket existing—potentially limiting—ways of thinking, seeing, and categorising. Yet wonder is not a single thing, and it is important to distinguish at least two kinds of wonder: (...) active wonder, which entails a drive to explore, to find out, to explain; and deep or contemplative wonder, which is not inherently inquisitive like active wonder and, as a response to mystery, may leave us lost for words. Claims for wonder's importance to education and science often do not distinguish between the two, but whereas for active wonder that importance seems obvious, this is much less so for deep wonder, which by its very nature rather seems to be anti-educational. Yet in this paper I explore exactly the educational importance of deep wonder. This importance is found to lie, not just in its motivational effects—real though they are—but in making us attend to the world for its own sake, and making us aware of the limits of our understanding. (shrink)

Much research aimed at developing measures for normative criteria to guide the assessment of healthcare resource allocation decisions has focused on health maximization, equity concerns and more recently approaches based on health capabilities. However, a widely embraced idea is that health resources should be allocated to meet health needs. Little attention has been given to the principle of need which is often mentioned as an alternative independent criteria that could be used to guide healthcare evaluations. This paper develops a model (...) and indicator of need satisfaction that aggregates the health needs of a population in a particular time period into a single measure that weights individual health needs by the severity of their ill health. The paper provides a first step towards formalizing the principle of need as a measurable objective for healthcare policy and we discuss some challenges for future research, including incorporating the duration of time into need-based health evaluations. (shrink)

This article presents an approach to how to make reasonable social choices when independent criteria (e.g., prioritarianism, religious freedom) fail to fully determine what to do. The article outlines different explanations of why independent criteria sometimes fail to fully determine what to do and illustrates how they can still be used to eliminate ineligible alternatives, but it is argued that the independent criteria cannot ground a reasonable social choice in these situations. To complement independent criteria when they fail to fully (...) determine what to do, it is suggested that society must engage in public deliberation by way of generating new reasons that can determine how to rank the alternatives. It is suggested that the approach to social choice presented here reveals a way of accepting the relevance of independent criteria for social choice without letting go of the idea that the attitudes of affected parties matter. (shrink)

Human beings are a marvel of evolved complexity. Such systems can be difficult to enhance. When we manipulate complex evolved systems, which are poorly understood, our interventions often fail or backfire. It can appear as if there is a “wisdom of nature” which we ignore at our peril. Sometimes the belief in nature’s wisdom—and corresponding doubts about the prudence of tampering with nature, especially human nature—manifests as diffusely moral objections against enhancement. Such objections may be expressed as intuitions about the (...) superiority of the natural or the troublesomeness of hubris or as an evaluative bias in favor of the status quo. This chapter explores the extent to which such prudence-derived anti-enhancement sentiments are justified. We develop a heuristic, inspired by the field of evolutionary medicine, for identifying promising human enhancement interventions. The heuristic incorporates the grains of truth contained in “nature knows best” attitudes while providing criteria for the special cases where we have reason to believe that it is feasible for us to improve on nature. (shrink)

I am going to be discussing a mode of moral responsibility that anglophone philosophers have largely neglected. It is a type of responsibility that looks to the future rather than the past. Because this forward-looking moral responsibility is relatively unfamiliar in the lexicon of analytic philosophy, many of my locutions will initially strike many readers as odd. As a matter of everyday speech, however, the notion of forward-looking moral responsibility is perfectly familiar. Today, for instance, I said I would be (...) responsible for watching my nieces while they swam. Neglecting this responsibility would have been a moral fault. When people marry, they undertake responsibilities, of moral import, of fidelity and mutual support. When people have children, they accrue moral responsibilities to feed, rear, and educate them. Not all forward-looking responsibilities are moral. While finishing this essay, I have had to keep an eye on a number of my administrative responsibilities, and, while reading it, you may well be occasionally distracted by some of your own. The notion of a responsibility that we accrue or take on, to look out for some range of concerns over some range of the future, is, then, perfectly familiar. Because this common notion of forward-looking responsibility has not been integrated into recent moral theory, however, my philosophical discussion of it will initially seem strange. (shrink)

The discretionary powers of welfare state professionals are in tension with the requirements of the democratic Rechtsstaat. Extensive use of discretion can threaten the principles of the rule of law and relinquish democratic control over the implementation of laws and policies. These two tensions are in principle ineradicable. But does this also mean that they are impossible to come to grips with? Are there measures that may ease these tensions? We introduce an understanding of discretion that adds an epistemic dimension (...) (discretion as a mode of reasoning) to the common structural understanding of discretion (an area of judgment and decision). Accordingly we distinguish between structural and epistemic measures of accountability. The aim of the former is to constrain discretionary spaces or the behaviour within them while the aim of the latter is to improve the quality of discretionary reasoning. The focus in this article is on epistemic measures that are internally related to the main characteristic of accountability, namely justified use of discretionary power. (shrink)

In this paper we provide a critical review of research concerned with social/environmental mechanisms that modulate human neuroendocrine function. We survey research in four behavioral systems that have been shaped through evolution: competition, partnering, sex, and pregnancy/parenting. Generally, behavioral neuroendocrine research examines how hormones affect behavior. Instead, we focus on approaches that emphasize the effects of behavioral states on hormones (i.e., the “reverse relationship”), and their functional significance. We focus on androgens and estrogens because of their relevance to sexually selected (...) traits. We conclude that the body of research employing a reversed or bidirectional perspective has an incomplete foundation: participants are mainly heterosexual men, and the functionality of induced shifts in neuroendocrine factors is generally unknown. This area of research is in its infancy, and opportunities abound for developing and testing intriguing research questions. (shrink)

The-Predicativism is the view that names are count nouns. For example, the meaning of the name ‘Louise’ is roughly the property of being called Louise. Moreover, proponents of this view maintain that names that are ostensibly in argument position of a predicate are covert definite descriptions. In recent years, The-Predicativism has acquired a number of new supporters, mainly Elbourne (), Matushansky (), and Fara (). And while it was pointed out by Kripke () that these kinds of views generally struggle (...) with capturing the rigidity of proper names, these new views are alleged to solve this problem. In this paper I argue that the more recent versions of the view continue to struggle. In particular, I show that the views fail to provide an explanatory and/or empirically adequate analysis of rigidity. My discussions of these views are then supplemented with a general diagnosis of the problem and an explanation of why it is unlikely to be solved by The-Predicativism. (shrink)

That wonder is educationally important will strike many people as obvious. And in a way it is obvious, because being capable of experiencing wonder implies an openness to experience and seems naturally allied to intrinsic educational motivation, an eagerness to inquire, a desire to understand, and also to a willingness to suspend judgement and bracket existing—potentially limiting—ways of thinking, seeing, and categorising. Yet wonder is not a single thing, and it is important to distinguish at least two kinds of wonder: (...) active wonder, which entails a drive to explore, to find out, to explain; and deep or contemplative wonder, which is not inherently inquisitive like active wonder and, as a response to mystery, may leave us lost for words. Claims for wonder's importance to education and science often do not distinguish between the two, but whereas for active wonder that importance seems obvious, this is much less so for deep wonder, which by its very nature rather seems to be anti-educational. Yet in this paper I explore exactly the educational importance of deep wonder. This importance is found to lie, not just in its motivational effects—real though they are—but in making us attend to the world for its own sake, and making us aware of the limits of our understanding. (shrink)